Naast voormeld Gasthuis stond Noord- Westwaarts de eerste heerenkelder van den Bosch, ook wel genaamd de heerenwijnkelder, die, nadat de nieuwe heeren wijnkelder gebouwd was, de oude heeren wijnkelder geheeten werd, zooals blijkt uit Dr. C.R. Hermans Kronijken p. 96. Deze wijnkelder had den naam van den heeren kelder, omdat de Kanoniken der Bossche St. Janskerk daarin hunnen wijn hadden liggen; die kelder was evenwel hun eigendom niet, zooals dit, blijkens het hiervoren op blz. 511 medegedeelde met den nieuwen kelder het geval was; de oude was het eigendom van het klooster der H. Maagd te Schoonhoven 1), waaraan het tot een hospitium
| 536 |
diende; van daar dan ook, dat bij eene Bossche Schepenakte van 1513 (Reg. n°. 108 f. 346 vso) Willem Henrickszn van Schoonhoven, kloosterling in het klooster der H, Maagd te Schoonhoven en terminarius te den Bosch, in dat jaar eene grondrente verleende uit dien kelder, welke daarbij omschreven werd als: huis, erf, achterhuis en plaats aan de Papenhulst tusschen het Moensmannengasthuis ex uno en een vrouwengasthuis ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Begijnengraaf. Wanneer precies deze kelder ophield de wijnkelder der Bossche kanoniken te zijn blijkt niet, wel dat die in 1526 hun niet meer tot kelder diende, daar in de Kronijken t.a.p. toch staat, dat in dat jaar in den huse, geheiten den ouden heer en wijnkelder, toebehoor ende den Convent van Schoonhoven, staende op den Papenhuls, vier gemachtigden van het Hof van Brabant twaalf Lutheranen examineerden. Later zijn de Kanoniken der Bossche St. Janskerk eigenaren van dien ouden wijnkelder geworden, zooals blijkt uit eene Bossche Schepenakte van 19 Februari 1604 (Reg. n°. 300 f. 57 vso), omdat daarin staat, dat vermits Goijart van Engeland namens den Deken en andere heeren van het Kapittel van St. Jan Evangelist te den Bosch een huys, erve, achterhuys ende hoff, staande op de Papenhulst tusschen het erf van het Mannengasthuis, genaamd Moonsgasthuis, eenerzijds en het erf van eene schaemele vrouwe gasthuis, genaamd Heer Adam van Mierde vrouwe gasthuis, anderzijds, welk goed genoemd Kapittel bij gerechtelijke uitwinning bekomen had, 21 Februari 1578 verkocht had aan mr. Jacob Craen 2); hierop volgt dan verder: zoo heeft Barbara, diens weduwe, den tocht van dat goed afgestaan aan hare kinderen, zijnde mr. Thielman Craen, priester en kanonik der Kathedrale kerk van St. Jan Ev. te den Bosch, Marie en Jacob Craen en dat dezen daarop met consent van Nicolaas Vuchts, priester en kanonik der gezegde kerk, als zijnde een der wijnmeesters van het Kapittel van die kerk en als hebbende deze als zoodanig een aanvang gemaakt met voorschreven goed voor die | 537 |
wijnmeesters te evinceeren, dat goed verkochten aan Simon van Bethmeer, zoon van Jan Goijartszn. Later was dit gebouw het eigendom van het N.-W.waarts daarnaast staande gasthuis van Adam van Mierde; hoe blijkt echter niet, zoodat het wel door legaat daaraan gekomen zal zijn.
Dat gasthuis, waarmede de oude heerenkelder in verloop van tijd tot één gebouw gemaakt is, was door Adam van Mierde, deken der St. Janskerk te den Bosch, bij zijn testament van 17 Maart 1403 voor oude vrouwen gesticht. Hij verklaarde bij het maken van dat testament, dat toen zijne wettige vrouw Agnes reeds was overleden en dat hij van haar eene wettige dochter Hilleken had, die de echtgenoote was van Jan die Groot van Herlaer; men moet hieruit afleiden, dat hij eerst na het afsterven zijner vrouw priester werd. Bij zijn codicil, dat van lateren datum dan zijn testament was, benoemde hij tot provisoren over dit door hem gesticht gasthuis den oudsten kanonik der St. Janskerk te den Bosch, die in die stad geboren was; den oudsten schepen van die stad en den Rector van het Geef huis aldaar; dezen bepaalden daarop, dat het aantal der in dat gasthuis te verplegen oude vrouwen dertien zoude zijn. Het gebouw, dat voor de huisvesting van die vrouwen moest dienen, was door den stichter daartoe niet bestemd, maar werd daarvoor door de uitvoerders van zijnen uitersten wil aangekocht; het was het hierbedoeld gasthuis; tot aan het jaar 1744 werden de oude vrouwen daarin en wellicht ook nog in het voormeld Zuid-Oostwaarts daarnaast staand huis verpleegd. Wouter van Wolfsbergen verkocht in zijne Hoedanigheid van rentmeester van dat gasthuis 23 April 1742 (Reg. n°. 561 f. 27 vso) aan Cornelis de Back, rentmeester der geestelijke goederen in de Kwartieren van Kempenland en Oisterwijk, mitsgaders van het Kapittel van Hilvarenbeek, het gebouw, dat, als gezegd, aanvankelijk voor dit gasthuis was aangekocht; den 22 Maart 1746 (Reg. n°. 564 f. 64) verkocht hij dezen ook nog het Zuid-Oostwaarts daarnaast staand huis, den zoogenaamden ouden heerenkelder. De oude vrouwen, welke in dit
| 538 |
gasthuis verpleegd werden, waren reeds in 1744 overgebracht naar een huis, dat in de Schilderstraat stond over de brug links, als men uit de Hinthamerstraat kwam en wel naast het Mannengasthuis, dat door genoemden Adam van Mierde bij zijn gezegd testament voor oude mannen gesticht was en dat eerst gevestigd was in zijn woonhuis, dat stond, zooals het in zijn testament heet, „prope et extra muros oppidi Buscoducis en wel nabij de Molensteeg of Molenpoort 3); toen dit huis in 1542 ter verbetering van de vestingwerken der stad moest worden afgebroken 4), werd dat mannengasthuis naar een huis overgebracht, dat in de Schilderstraat over de brug links, als men van de Hinthamerstraat er inkwam en wel naast die brug stond op eene plaats, waarop men van de straat door middel eener poort kwam. Nadat het Adam van Mierde's oudevrouwengasthuis naar het huis in de Schilderstraat was overgebracht, werd wegens vermindering zijner inkomsten bepaald, dat er in het vervolg maar negen oude vrouwen in zouden worden verpleegd. Evenals het mannengasthuis van Adam van Mierde deelde het later hetzelfde lot als de meeste andere kleine oude mannen- en vrouwengasthuizen van den Bosch.
Door de voogden over de minderjarige kinderen van voornoemden Cornelis de Back, zijnde Samuel de Back en Belia van Nouhuys, werden 7 October 1767 (Reg. n°. 590 f. 370) de beide door dien Cornelis de Back als voorzegd, gekochte huizen verkocht aan mr. Stephanus Rosendael Jacob Frederiks zoon, schepen van den Bosch. Zij deden toen hetzelfde met het N.W.-waarts daarnaast staand huis.
De oudst bekende eigenaar van laatstbedoeld huis was Jan Monicx, die het in 1544 en 1553 bezat; daarna was daarvan eigenares Beatrix, dochter van Gerard van Doorn, die daarvan in 1563 als eigenares voorkomt; vervolgens was eigenaar daarvan mr. Dierick van der Meer Dierckszn., priester
| 539 |
en kanonik der St. Janskerk van den Bosch, die het verkocht aan Jan van der Straten Dierickszn, priester en kanonik dier zelfde kerk; diens erfgenamen, zijnde de kleinkinderen van zijne zuster Mechteld van der Straten en haren man Jan Loy en, met namen Adriaan en Jan Loyen, c.s. verkochten 30 Mei 1601 (Reg. n°. 249 f. 231 vso) dit huis, dat alstoen gezegd werd te zijn: huys, erve, hoff, ledige plaetse ende achterhuysinge, staande in de straat, oudtijds de Wevershuls, nu de Papenhuls genaamd, tusschen het VrouwenGasthuis van Adam van Mierde ex uno en het huis, dat eertijds was van Goyart Symons en nu is van mr. Henrick Francken, ook priester en kanonik van meergezegde kerk, ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Begijnengraaf, - aan mr. Jan Schenckels, zoon van den med. doctor Dominicus Schenckels. Het schijnt, dat niet alle erfgenamen van den kanonik van der Straten tot dien verkoop hadden medegewerkt, want 8 Juni 1605 (Reg. n°. 250 f. 271) deed Heylken, dochter van Lenard, den zoon van Dierick van der Straten genaamd Pelanders, huisvrouw van Thomas Wels, Engelsch substituut-sergeant te Brielle, als gemachtigde van dezen, ten behoeve van genoemden mr. Jan Schenckels afstand van recht op 1/6 in laatstbedoeld huis, welk recht haar daarop competeerde van wege genoemden Jan van der Straten en Dierick van der Straten, ook kanonik der meergezegde kerk. Mr. Jan Schenckels voornoemd huwde 1° Elisabeth Moins, dochter van mr. Maarten, welke hem deze kinderen schonk: Dominicus, Catharina en Mechteld Schenckels; 2° Hillegonda Neyts, die kinderloos schijnt te zijn gebleven, want hare moeizegsters, de gezusters Anthonisken en Helena Neyts, waren hare erfgenamen en deden als zoodanig afstand van haar recht op het hierbedoeld huis ten behoeve van genoemde, uit eersten echt geboren kinderen Schenckels, waarna dezen het 18 Augustus 1633 (Reg. n°. 335 f. 357), als wanneer het werd gezegd te zijn: huis, erf, tuin, boomgaard en achterhuis, verkochten aan Johan Verwey, zoon van Udo Janszoon, licentmeester van den Koning van Spanje, kantoor houdende te
| 540 |
Loon op Zand; deze verkocht het 17 November 1643 (Reg. n°. 388 f. 674) weder aan Anneken, dochter van mr. Jan Wouterszn. van Craenven van Heeswijk, secretaris van Heeswijk en Dinther, en Geertruid Stoop (of Stoopkens).' Van haar kwam dit huis aan hare erfgenamen, tot welke misschien behoorde Johanna van de Graeff weduwe van mr. Cornelis van den Merendonck, raad van den Bosch; althans ten haren laste werd dit huis 15 Juni 1678 (Reg. n°. 474 f. 159) gerechtelijk uitgewonnen en alstoen verkocht aan Wilem Vervoort en Johan van Esch, klerk ter griffie te den Bosch. De curators over den boedel van Catharina van Rinshoven, weduwe van genoemden Vervoort, verkochten 4 Augustus 1698 (Reg n°. 511 f. 126 vso) de helft in dat huis, hetwelk toen werd omschreven als: een groot huis met erf, tuinen achterhuis, staande aan den Papenhulst tus het Vrouwengasthuis van Adam van Mierde en het huis van schen den fourier Mozes Tempelaer en zich uitstrekkende tot aan het Groot Begijnhof, - aan Willem Vreggen, woonachtig te den Bosch, die daarop op dienzelfden dag (Reg. n°. 511 f, 127 vso) van Geertruid de Lelye, weduwe van genoemden van Esch, ook de andere helft daarvan aankocht. Na genoemden Vreggen was eigenaar van dit huis Leonard Ragay, secretaris van Vught; bij gerechtelijke uitwinning werd het 12 Juli 1728 (Reg. n°. 543 f. 244 vso) ten zijnen laste verkocht aan Herman van Nouhuys, notaris te den Bosch 5), als wanneer het omschreven werd als: „eene huysinge met syne saletten, camers en hof", staande op den Papenhulst tusschen het Heer Schildersvrouwengasthuis ex uno en het huis van den president Cuper van Holthuysen ex alio en in huur bezeten door Benjamin Binet, predikant en professor aan de Illustre school te den Bosch. Genoemde van Nouhuys verkocht dat huis 26 Maart 1738 (Reg. n°. 548 f. 32 vso) aan voornoemden Cornelis de Back 6), die het | 541 |
naliet aan zijne kinderen, wier voogden, Samuel de Back en Belia van Nouhuys, als op blz. 539 gezegd, 7 October 1767 ook dit huis - dat toen omschreven werd als huis en erf, stal en koetshuis, zich uitstrekkende tot aan 's Lands ruiterstallen op het Groot Begijnhof - verkochten aan mr. Stephanus Rosendael Jacob Frederikszoon, ook hiervoren reeds genoemd. Deze verkocht de drie huizen, welke hij als voormeld kocht, 27 Februari 1783 aan Willem Hubert, mr. timmerman en architect te den Bosch laatstgenoemde verkocht die 20 Januari 1786 (Reg. n°. 602 f. 73 vso) weder aan mr. Arnout van Teylingen, oud-schepen en raad van den Bosch, behoudens dat hij daarvan voor zich behield een stal met koetshuis staande achter den tuin der bedoelde huizen en uitkomende bij 's Lands ruiterstallen. Genoemde Hubert verkocht 30 December 1809 den stal met koetshuis aan de gemeente den Bosch, welke reeds op 29 Januari 1807 van Catharina Jacoba de Mey, weduwe van voornoemden mr. Arnout van Teylingen 7), toen wonende te Leiden, diens voorschreven huizen gekocht had. De stad den Bosch bouwde daarna op de erven der beide eerstbedoelde huizen de gemeentelijke Latijnsche school, die later het Stedelijk Gymnasium van den Bosch werd en stond in 1837 de eerste verdieping daarvan af aan het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant tot bewaarplaats van zijne boekerij en verzamelingen; het laatstbedoelde huis bestemde zij tot woning van den Rector, eerst der Latijnsche school, daarna van het Gymnasium; tot deze doeleinden bleven die panden bestemd tot dat in 1867 bepaald werd, dat te 's-Hertogenbosch eene Rijks Hoogere Burgerschool zoude komen; alstoen werd het gebouw van het Gymnasium met de bovenverdiepingen daarvan ingericht tot die school, terwijl de rectorswoning de woning van haren directeur werd 8). Later is deze school naar haar tegenwoordig gebouw overgebracht, waarna de gemeente den Bosch 10 Augustus 1906 de beide gebouwen verkocht aan het Bedeelingsfonds aldaar; | 542 |
deszelfs Regenten hebben daarop het schoolgebouw ingericht tot een gesticht voor arme jongens onder den naam van het St. Jozefsgesticht en de directeurs woning tot een gesticht voor voor arme oude mannen. | 543 |
Noten | |
1. | Men zie hierover Bijdragen voor de Geschied. van het Bisdom van Haarlem XXXV p. 135 en 137. |
2. | Zie Reg. no. 227 f. 248 vso. |
3. | Zie Deel I blz. 29. |
4. | J. van Oudenhoven l.c. pag. 203. |
5. | Te voren, n.1. in 1726, was hij aldaar deurwaarder. |
6. | Hij kreeg in 1739 vergunning om den voorgevel van dit huis 8 à 9 duimen vooruitspringend te laten. Berichten van den Rentmeester-generaal der Domeinen 1739 f. 229 vso - 231 vso (Rijksarchief te den Bosch.) |
7. | Hij was met haar gehuwd in 1773. |
8. | Dr. A.L. Lamers de Rijks Hoogere Burgerschool te 's-Bosch p. 11. |
1881 | L. van Vugt (concierge aan de R.H.B.S.) |
1908 | P.J. Derulle (overste der broeders) - St. Josephgesticht (arme mannen en jongens) |
1910 | P.J. Derulle (overste der broeders) - St.Josephgesticht (arme mannen en jongens) |